- recreatiepark De Waarbeek, Hengelo
- Han Pape
- Ted de Jong, Waterschap Regge en Dinkel: vertelt over de veranderingen in waterbeheer, over watersystemen en waterketens en over kansen en bedreigingen voor stedelijke ontwikkelingen.
- Hyco Verhaagen, Landschapsarchitect: vertelt vanuit zijn ruime ervaring met werken aan duurzame stedelijke uitbreidingen in Nederland en Duitsland over water in de hoofdrol.
- Ted de Jong
- Hyco Verhaagen
- Govert Geldof – Ingenieursbureau Tauw, Deventer
- Huub Isendoorn – Wethouder Gemeente Almelo
- Gerrit Dijkhuizen – Raadslid PVDA Enschede
Aantal aanwezigen: ca. 75
Peter van Roosmalen opent om iets na 19:30 uur de bijeenkomst. Hij heet namens het bestuur en de programmacommissie van het Architectuurcentrum Twente allen van harte welkom. Hij noemt de titel van de lezing en stelt de sprekers voor.
Han Pape leidt het programma in en kondigt de sprekers nogmaals aan. Voor de pauze spreekt dhr. De Jong en na de pauze is de beurt aan dhr. Verhaagen en de afsluitende forumdiscussie.
Dhr. de Jong vertelt over de veranderingen in waterbeheer, over watersystemen en waterketens en over kansen en bedreigingen voor stedelijke ontwikkelingen. In Twente zijn er al woonwijken waar de waterketens en – systemen een duidelijke rol hebben gespeeld in het ruimtelijke plan.
De eerste vraag die dhr. De Jong voorlegt is hoe water wordt beleefd in Twente. Er is sprake van wonen aan het water, maar al te vaak wordt het water nog weggedrukt. Het water is vaak niet opgenomen in de ruimtelijke omgeving, maar wordt ondergronds gestopt. Daar tegenover staat de opname van het water in de leefomgeving.
Dhr. De Jong telt altijd de foto’s met water in de boeken die hij krijgt en de relatie die daarmee in de tekst wordt gelegd. De foto’s zijn talrijk, maar de relatie wordt bijna nooit gelegd. Hier is wel een stijgende lijn in te ontdekken. Misschien mede door de uitspraak van de staatssecretaris dat Water sexy is.
Er zijn een aantal ontwikkelingen te bespeuren op het vlak van het waterbeheer. Ten eerste zijn er de overstromingen, het overschot aan water. In 1998 zette de Dinkel delen van Twente onder water, evenals de Regge en de Vecht. In Almelo en Rijssen, waar vorig jaar het water drie keer rijkelijk vloeide, zijn voorbeelden te geven van overstromingen. Een belangrijke oorzaak hiervoor is de toename van het verharde oppervlak. De tegenhanger hiervan zijn de droge zomers.
Wat is er aan de hand? Er treedt een klimaatwijziging op. Door een commissie heeft het waterschap drie scenario’s laten uitwerken. In deze scenario’s blijft de hoeveelheid water zomers nagenoeg gelijk, alleen zijn de buien zeer hevig; in de winter valt meer regen. Het middelste scenario wordt nu veelal gehanteerd, hierin gaat men uit van een stijging van de zeespiegel van 60 cm. Dit komt niet zozeer door smeltwater. Maar door de temperatuurstijging van het water, neemt het volume daarvan toe. Voor de regio Twente zijn in de Reggevisie vergelijkbare scenario’s en bevindingen opgenomen. Uit dit rapport van 1995 blijkt dat het watersysteem niet op orde is.
Om het te verbeteren zijn een aantal maatregelen voorgesteld. De eerste is retentiegebieden te maken voor de berging van overtollig regenwater. Er is ongeveer 4000 ha nodig, wat overeenkomt met ongeveer 3% van het beheersgebied van het waterschap. Een tweede maatregel is anders om te gaan met de watergangen. Deze zijn de afgelopen decennia ingericht naar agrarische maatstaven; hierdoor zijn diepe gangen ontstaan. De derde maatregel betreft het afkoppelen.
Dhr. De Jong licht de eerste maatregel: de retentiegebieden verder toe. Voor het ontwikkelen van retentie wordt per gebied gekeken wat de mogelijkheden zijn voor bergen. Als blijkt dat een piekbelasting niet in het eigen stroomgebied is op te vangen, dan wordt er uitgeweken naar retentiekerngebieden. Daar zijn er tien van aangewezen. Bij Woolde is reeds een dergelijk gebied ontwikkeld. Deze gebieden dienen niet alleen water op te vangen, maar moeten een dubbele functie gaan vervullen door bijvoorbeeld recreatie of natuurontwikkeling.
De landbouw ziet in dat de diepe watergangen die in het voorjaar voordelen bieden voor de boeren, in de zomers droog staan. Het waterschap stelt voor om de watergangen breder te maken, zodat ze meer afvoermogelijkheden bieden. Naast de watergangen zijn op het land dan nog extra stukken overloopgebied.
Dhr. De Jong wijst ook op andere mogelijkheden in de waterketen. Momenteel wordt schoon regenwater afgevoerd naar het riool. Het water komt terecht in de zuiveringsinstallaties die het water alleen maar viezer maken, dit water wordt gestort op de beken. Bovendien wordt hiermee het rendement van de installaties negatief beinvloedt en zijn er kosten voor het oppompen van het water. Met een aantal aanpassingen is het regenwater af te koppelen. Voorbeelden hiervan zijn de WADI’s (vlakke grasstroken – waarin het water langzaam in het grondwater trekt), vijvers en beken. In de wijk Ruwenbos in Enschede zijn hiervan een aantal voorbeelden terug te vinden.
Grondwateroverlast treedt met name in gebieden op waar watergangen zijn verdwenen. Voorheen waren er meer mogelijkheden om het regenwater op te vangen, daardoor ontstaat nu overlast. Dhr. De Jong noemt als voorbeeld de wijk Schelfhorst (Almelo) en de binnenstad van Enschede. In Enschede waren vroeger veel beken en daarnaast onttrok de industrie veel water – wat ook niet meer gebeurt. Aanpassingen die dit kunnen aanpakken zijn de terugkeer van beken in de stad, zoals bijvoorbeeld de Roombeek in Enschede. Deze wordt als nieuwe beekstructuur teruggebracht vanuit het Ledeboerpark via de wijk Roombeek naar de Universiteit Twente en Hengelo.
Een ander groot probleem vormt de toename van het verharde oppervlak. (Hij toont een aantal foto’s van bestrate tuinen (zelfs in wijken als Oikos en Ruwenbos)). Dit levert veel afvoerpieken in het waterstelsel. De Bornse Maten is een laag gelegen wijk. Hier dient dan ook goed nagedacht te worden over het aantal watergangen en de hoeveelheid water in de wijk. En hoe moet je daar woningen bouwen? Er zijn al vernieuwende ideeën voor bebouwing. Meervoudig grondgebruik is daarbij noodzaak. Bouwen en water zijn geen vijanden en kunnen elkaar dan ook prima opzoeken. Er kan aan het water gebouwd worden, op het water met water en zoals dhr. De Jong het noemt op het water zonder water (in retentiegebieden). Daarbij valt te denken aan terpen, paalwoningen of drijvende steden.
Het waterschap heeft een kaart gemaakt welke laat zien waar je vanuit het water gezien nog kunt bouwen. Deze kaart is bekend bij de gemeenten. In overleg met het waterschap, die steeds meer een partij is bij het maken van plannen, wordt aangegeven waar je kan bouwen of je beter elders kan bouwen of hoe retentiegebieden aangebracht kunnen worden in de wijk.
Dhr. Verhaagen – landschapsarchitect, gevestigd te Osnabrück – vertelt vanuit zijn ruime ervaringen met werken aan duurzame stedelijke uitbreidingen in Nederland en Duitsland, over water in de hoofdrol (landschap, stedenbouw en architectuur). Hij geeft zijn visie op de kansen voor water in Twentse steden.
Dhr. Verhaagen start zijn presentatie met een plaatje van een beekje met een snoek. Dhr. Nisbett heeft hier onderzoek naar gedaan; leg je het plaatje voor aan Westerlingen dan zeggen ze dat het een snoek is. Oosterlingen zien water of een oever. Hij benadrukt hiermee de vraag wat mensen eigenlijk waarnemen.
Dhr. Verhaagen toont van de grote drie twentse steden eerst een plattegrond van het hedendaagse stadsbeeld en vervolgens een historische kaart. In beide kaarten benadrukt hij de aanwezigheid van water.
Dhr. Verhaagen begint met het analyseren van Enschede. Enschede is rond 1850 nog zeer landschappelijk er is nauwelijks een stad te herkennen. Enschede ligt op de overgang van hoog naar laag. Er is weinig water, met name op de universiteit is nog wat water te vinden. De Enschedese haven ligt bovendien ver van het water.
In landschappen gaat het om een plek en de betekenis ervan. Water is zeker van belang voor het menselijk welbevinden. Je moet echter wel de samenhang van het water met de omgeving ervaren. Iets krijgt betekenis door een relatie met een groter verband – als je de context ervaart. Water wordt dan bijvoorbeeld meer dan een plas, het geeft je het gevoel dat je deel uitmaakt van een groter geheel. Het eerste aspect van water is een bron – de bron van het leven. In Enschede wordt dat gesymboliseerd door het Ei van Ko. Ook de watertafel op het stationsplein is een vorm van een bron. Het is echter moeilijk om daar goed te toeven, omdat het water tevens een spiegel is. Dhr. Verhaagen trekt een parallel met het Alhambra in Granada, waar de spiegelwerking wel geslaagd is. Het langgerekte element nodigt uit tot langslagen. Hiermee slaat dhr. Verhaagen de parallel met het stationsplein in Hengelo – ook hier is gebruik gemaakt van een waterelement.
Hengelo is een vanuit de historie een klein dorp te midden van beken. Deze beken zijn nu goed verborgen. De beken maken wel contact met het centrum.
Dhr. Verhaagen ziet Enschede als het brongebied. Hengelo kun je dan zien als een beek – als diepste wezen – een mytisch beeld voor de eindeloos doorstromende rivier. Hij vergelijkt het met de tuinen/parken van Wörlitz en de romantische sfeer die daar geschept is. De Elsbeek is zichtbaar nabij het centrum. Dit contact zou de gemeente moeten uitbuiten om het centrum te laten bruisen. In het buitengebied verloopt het beekje natuurlijker.
Almelo is volgens dhr. Verhaagen gezegend. Het heeft de AA en forse beken. Er zijn veel stedenbouwkundige aanknopingspunten. Ook kanalen zie je terug in de tuinhistorie. Hij neemt als voorbeeld de tuinen van Versaille. Het belang van een kanaal is dat het een krachtige verbinding kan maken met iets wat gebouwd is. Dat is in Enschede en Hengelo nog een opgave. Almelo heeft het kanaal tot in de stad.
Het water heeft kwaliteit. Het is dan ook van belang om niet alleen berging te maken, maar het ook een landse uitstraling te geven. Er dient coherentie geschept te worden. Aan de hand van een aantal afbeeldingen geeft dhr. Verhaagen nog een impressie van Twente, een project in Culemborg, het kantoor van Alterra en de huisvesting van bureau Opmaat.
Het project in Culemborg betreft een ecologische wijk, waar integraal een bedrijventerrein en een woonwijk worden ontwikkeld. Tussen de woningen zijn gemeenschappelijke binnenhoven aangelegd, die in gemeenschappelijk beheer worden onderhouden. De grote kwaliteit van deze wijk is de ontwikkeling van de natuur, maar ook de spanning tussen de wijken die het groen opslokken. In Culemborg is deze trend niet gebroken, maar bewust doorgezet. Daarbij is geprobeerd de ervaring van het wonen op die plekken te verbeelden.
Dhr. Verhaagen spreekt tot slot de hoop uit inspiratie te hebben gegeven voor een manier van denken: wat je ook maakt, let altijd op de samenhang in het grotere geheel.
Han Pape bedankt dhr. Verhaagen voor zijn presentatie en nodigt de deelnemers aan de forumdiscussie uit plaats te nemen. Dit zijn Dhr. Geldof, van Tauw ingenieurs; dhr. Isendoorn, wethouder van Almelo en vanuit zijn functie betrokken bij het Masterplan voor deze stad en dhr. Dijkhuizen, raadslid voor de PVDA in Enschede. Naast deze drie nieuwe gezichten nemen ook de twee sprekers zitting in het forum.
Dhr. Pape legt aan dhr. Geldof zijn visie uit de lezingen voor: we moeten en willen iets (extra’s) met water? Dhr. Geldof is civiel ingenieur en legt in zijn visie op water de nadruk op de verbinding tussen techniek en maatschappij. Daarbij staat de interactie met de bewoners centraal.
Dhr. Isendoorn wordt de visie van Dhr. Verhaagen voorgelegd dat Almelo eigenlijk een overdaad heeft aan stedenbouwkundige rijkdommen. De beek, het kanaal en een kasteel. Is drie teveel? De wethouder vindt dat Almelo zich meer kan toespitsen op het water, dat daarin nog accenten kunnen worden aangebracht, zowel vanuit de noodzaak maar ook vanuit de belevingswaarde.
Almelo wordt weleens het putje van Twente genoemd, het ligt dan ook zo’n 30 meter lager dan Enschede. In het masterplan voor Twente wordt een ontwerp uitgewerkt dat ook voorziet in oplossingen voor het wateroverschot. Aan de noordzijde van Almelo krijgt water een belangrijke rol; de plannen zijn echter nog niet uitgekristaliseerd.
Dhr. Dijkhuizen is opgeleid als sociaal pedagoog en opgegroeid met de historische scheepscultuur. In Enschede is het varen zonder water. Hij vraagt zich af hoe een toerist naar Nederland kijkt: de Zuiderzee, de VOC, de vissers, de trekschuitgebieden. Dhr. Dijkhuizen ziet vanuit een cultuurhistorische filosofie dat Almelo het water had en nog steeds heeft. Het is daarin een knooppunt. Hengelo heeft met het Hart van Zuid de mogelijkheid om de relatie met het kanaal te maken. Enschede moet zich neer leggen bij de scheiding van het water.
Vanuit de historie is er een verbinding met het water. Wonen belast het water niet, en andersom wordt het wonen niet belast door het verkeer op het water. Wonen aan het water is juist een optimale belevingswaarde.
Dhr. Klein (inwoner van Hengelo en uitbater van een horecagelegenheid) is dol op water. Hij betreurt dat er weinig Hengelose bestuurders naar de avond zijn gekomen. Want hij had ze graag uitgedaagt in te gaan op het vraagstuk om van de Hengelose markt een jachthaven te maken, via een verbinding met het Twentekanaal door het Hart van Zuid. Op de lange termijn zal die Hengelo veel goed doen.
Dhr. Verhaagen vindt het een zinvol idee. De beken van Hengelo liggen in de periferie. Het is moeilijk om met de beken de kwaliteit uit te breiden. Het kanaal is dan een mogelijkheid. Daarbij moet wel een duidelijke smoel gecreëerd worden.
Dhr. Isendoorn noemt de drang naar havens een modeverschijnsel (en niet uit angst voor concurrentie). Een stad moet kijken waar zijn roots liggen, daar kun en mag je niet geforceerd mee omgaan.
Dhr. Pape vraagt naar aanleiding van het idee van dhr. Klein naar de belevingswaarde van water. Dhr. Klein noemde het water namelijk een mogelijkheid om de belevingswaarde van Hengelo te vergroten. Dhr. Geldof zegt dat belevingswaarde wordt gebaseerd op activiteiten, en dat water nog meer waarden heeft, zoals economisch. De waarde van het idee van dhr. Klein kan het beste bepaald worden door het kwetsbaar op te stellen. Blijft het overeind dan is het een goed plan.
Technisch denkt dhr. Geldof dat Twente zeer maakbaar is, zo ook het idee van dhr. Klein. Twente is namelijk een grote kleibak. Of het economisch echter aanslaat is de vraag.
In het verleden zijn kanalen ook gegeven, vanuit economisch belang.
Dhr. Pape vraagt dhr. De Jong of het kanaal ook een mogelijkheid is voor het waterschap. Dhr. De Jong vindt het een goed plan, maar er is meer nodig. Een kanaal zorgt namelijk nauwelijks voor opvang van het grondwater.
Bertus Klein breidt zijn plannen nog iets verder uit. De vliegbasis kan veranderen in een meer; je kan dan varen via het Twentekanaal, het meer en het Almelo Nordhornkanaal. Over 25 jaar voorziet dhr. Klein dat de regio moet leven van het toerisme. Het kanaal kan daar nu al een bijdrage aan leveren.
Dhr. Dijkhuizen gaat hier op in. Het Twentekanaal is niks anders dan drie bakken water en een weg voor vervoer. Het kanaal stroomt niet leeg door de zijtak naar het centrum van Hengelo. In beslissingen over het water hoeven geen of beslissingen genomen te worden. Het kan toch prima en/en. Twente is de op drie na dichtsbevolkte regio van Nederland en daarnaast het groenst, de regio moet gezamenlijk van het toerisme profiteren. Het waterschap moet daarin een bindende factor zijn.
Dhr. Isendoorn gaat daarop door. Het water kent geen grenzen en is daarom bindend. Het waterschap speelt daarin een rol en krijgt ook meer een plaats in de beslissingen over de ruimtelijke ontwikkeling. Dhr. Isendoorn denkt dat het waterschap op de goede weg is.
Dhr. Ter Artsbroek uit Haaksbergen merkt op dat de gemeenten goed voor zich zelf kunnen pleiten, maar dat er grensoverschrijdend gekeken dient te worden. Hij pleit dan ook voor een provincie Twente. De bestuurlijke aandacht voor water mag toenemen, maar iedereen probeert toch te veel zijn eigen hachje te redden. Er moet een soort waterschap voor de Netwerkstad komen.
Dhr. Bleeker (wethouder in Enschede) wordt gevraagd waarom het waterschap niet in dergelijke plannen zit? Hij antwoordt dat er een plan is voor dergelijke samenwerking: het Waterpact. Maar zijn vraag is of het nodig is dat het waterschap bij de planvorming aanwezig is en zo ja dan dienen ze te worden toegevoegd.
Belangrijk is de integratie van water in het landschap, daarover moet voldoende worden nagedacht. Het waterschap hoeft daarin niet de projectleider te zijn. Dhr. Dijkhuizen vult aan dat het bij water gaat om de beleving. Je kan bouwen boven het water. Bij het Twentekanaal kan dat op korte termijn echter niet, omdat daar momenteel categorie V bedrijven zijn gevestigd. Dan komt het aan op de langere termijn. Ook wordt er nog even teruggekomen op het plan om een meer te maken op de plaats van de huidige vliegbasis – dit blijkt lastig omdat de basis zich op een stuwwal bevind.
Dhr. Steegwal – de stedenbouwkundige van de wijk Ruwenbos in Enschede vindt dat in het plannen maken met water de partijen wel met de voeten op de grond moeten blijven. Hij noemt de verharde tuinen zeer opvallend. In Duitsland is er een belasting voor het verharde oppervlak, dit wordt bepaalt aan de hand van luchtfoto’s. Dit idee past mooi in de visie dat de vervuiler betaald.
Dhr. Isendoorn vindt het wel een punt, maar om zoiets via de belasting op te lossen is ietwat ouderwets. Hoewel het nu ook met glas gebeurt. Dhr. De Jong beaamt dat het verhard oppervlak een probleem vormt. Er is reeds een subsidie per m2 – deze is echter pas van toepassing bij een groter oppervlak dan 100m2. Dit is dus een soort van beloning i.p.v. een belasting
Dhr. Geldof noemt de europese rioolbelasting, welke goed functioneert en effectief is. De belasting voor afvoer van water zou vergelijkbaar moeten gelden. Hoe meer oppervlakte je aansluit, hoe meer je betaalt. Belangrijk is wel om het in een groter geheel te zien.
Dhr. Verhaagen is van mening dat projecten met gemeenschappelijke tuinen, ook een oplossing kunnen zijn. Hij heeft gemerkt dat deze tuinen leiden tot organisatie en meer groen en dus minder bestrating.
Dhr. Oonk – denkt dat de verharding verminderd door hoogbouw te plegen. Mensen hebben immers geen tuin om te verharden, bovendien is er dan meer ruimte voor de natuur. Dhr. Oonk moet toegeven dat hij zelf in laagbouw woont, maar het niet bezwaarlijk vindt om in hoogbouw te wonen. Hoogbouw is in zijn ogen wel meer dan 10 bouwlagen. Hoogbouw biedt dus ruimte.
Dhr. Dijkhuizen komt terug op het bouwen aan het water. Met hoogbouw aan het water, kan iedereen genieten van het uitzicht.
Dhr. Westenberg van de stichting stadsherstel Almelo komt terug op de uitspraak van dhr. Verhaagen dat Almelo eigenlijk te veel stedenbouwkundige aanknopingspunten heeft. Hij is van mening dat de waterlopen en het slot vroeger in samenhang functioneerde en dat daar weer naar terug gekeerd moet worden. Een eerste aanzet hiertoe ziet dhr. Westenberg in het verhogen van het waterpeil. Je ziet de waterlopen nu meer als een sloot, terwijl met meer water de ervaring meer die van een gracht zal zijn. Een andere mogelijkheid die dhr. Westenberg ziet is het opgraven van oude beken. De vraag van dhr. Pape aan dhr. Geldof is of het technisch mogelijk is. Het kan, maar niet in alle gevallen. Echter als je op het grote vlak iets wilt doen, moet je klein beginnen.
Mevr. Elsberg zou het water liever zichtbaar maken door de kades te verlagen; de mensen naar beneden i.p.v. het water omhoog.
Dhr. Hoogeveen, lid van de programmaraad van het Architectuurcentrum Twente en docent kunstgeschiedenis, wordt doodziek van de braderiecultuur van het water. Hij acht het in het belang van het water om te kijken naar de stroom van het water, hoe lopen deze stromen? De hekjes langs het water moeten weg. Hij roept op om de mogelijkheden uit te putten, i.p.v. zo moeilijk te doen.
Dhr. Verhaagen beaamt dat de combinatie woningbouw en water altijd direct allerlei problemen worden opgeroepen door een ieder. Hij vindt deze problemen echter heerlijk. Er moet een dusdanige combinatie worden gezocht, waarmee incidenten vermeden kunnen worden.
Dhr. Pape vraagt of het wijs is om voor Twente te zoeken naar een integrale oplossing. Hij zoekt een groot gebaar, waarmee de oplossing tot stand kan worden gebracht.
Dhr. Verhaagen denkt dat in Twente kwalitatieve ingrepen gepleegd moeten worden om de vorm van de regio terug te brengen. Daartoe staat nu iedereen open, die mogelijkheden moeten worden gebruikt. Daarbij is het belangrijk een totaalvisie te houden en het verband tussen de ingrepen te kennen.
Dhr. Van Westen, als beeldend kunstenaar betrokken bij de inrichting van het stroomgebied van de Regge, betreurt het dat er enkel wordt gesproken over de drie grote steden. Wat gebeurt er met de gebieden tussen de steden. Voor deze gebieden staat eigenlijk de Dienst Landelijk Gebied in.
Dhr. Dijkhuizen noemt naar aanleiding van de opmerking van dhr. Westen de LAGA als voorbeeld van een eenmalige investering in het landschap, waarbij het niet ging om de grote steden, die is zelfs Euregio geweest. In het westen zijn de potjes met geld leeg, voor investeringen moet gezocht worden in de Euregio.
Dhr. De Jong voor de regio heeft het waterschap de Reggevisie opgesteld, de ruilverkaveling is nagenoeg geheel voltooid. De afgelopen jaren stond het landschap echter in het teken van de landbouw. Alles is daarnaar genormaliseerd. Het waterschap heeft nu opnieuw enkele decennia nodig om het natuurlijke systeem terug te brengen.
Dhr. Bleeker, wethouder in Enschede, maakt van de gelegenheid gebruik om te vragen naar creatieve ideeën voor het beoogde retentiegebied tussen Enschede en Hengelo; het zogenoemde kristalbad.
Dhr. Verhaagen is van mening dat je niet zomaar klakkeloos een gat moet graven. Maar dat je duidelijk moet kijken naar de regio. Een soort hooilanden ziet hij voor zich; een verschraald landschap. Dit moet natuurlijk zijn functie hebben, er zouden orchideeën kunnen bloeien, je zou er kunnen wonen bij wijze van natuur in de stad. Het is belangrijk dat voor het wonen ook weer een vorm wordt gekozen die in het landschap past.
Dhr. De Jong denkt aan een drijvende stad of een drijvend dorp. De ruimte is beperkt, dus er zal gekozen moeten worden voor een combinatie van wonen en water.
Dhr. Geldof voegt hieraan toe dat je een gebied enkel spannend kan maken, als mensen het spannend vinden. Je moet er dan kunnen zwemmen of kunnen varen. In retentiegebieden is het niet gebruikelijk te zwemmen. Dhr. Geldof denkt dat het wel mogelijk is met aanvullende technische ingrepen.
Dhr. Dijkhuizen combineert het idee van de hooilanden met een drijvende stad. Hij ziet hier wel studenten gehuisvest worden. Het gebied krijgt meer waarde als het gebied voor veel soorten mensen toegankelijk is.
Afsluitend bedankt dhr. Pape de sprekers in het forum en de aanwezigen voor de geslaagde avond. De bijeenkomst wordt gesloten om 22:20 uur.