Bart Brands van Karres en Brands Landschapsarchitecten uit Hilversum presenteerde op donderdag 24 januari 2013 zijn plan ‘Buurtschap Twente’. In het gebouw De Ravelijn op de Universiteit Twente in Enschede waren zo’n 90 belangstellenden aanwezig om te horen hoe Brands een nieuwe koers in de ontwikkeling van Twente voorstaat waarbij regionaal noaberschap, langzame stedenbouw en de ontwikkeling van de jonge heide- en broeklandschappen samen gaan.
Het plan Buurtschap Twente is het vijfde ontwerp in de reeks Netwerkstad waarmee Architectuurcentrum Twente een vrije opdracht geeft aan een landelijk gerenommeerd ontwerper met roots in Twente. Na Rein Geurtsen (2001), Ton Schaap (2005), Pieter Jannink (2009) en Daan Zandbelt (2011) was nu Bart Brands gevraagd een visie te ontwerpen voor weer een ander deel van Twente. Brands heeft – samen met zijn medewerker Tim Snippert, die studeert aan de Universiteit Twente – twee jaar aan de opgave gewerkt, waarbij hij vooral uit eigen ervaringen en observaties heeft geput. ‘Ik heb geen uitputtend onderzoek gedaan, rapporten of nota’s gelezen. Alleen de recente cijfers van het CPB heb ik geraadpleegd. Het is dus geen wetenschappelijk verantwoorde studie maar eerder een samenvoeging van feiten, dromen en wensen.’ Brands neemt met deze opening al bij voorbaat een groot deel van mogelijke kritiek op zijn ideeën uit handen van zijn gehoor.
‘Buurtschap Twente’ reageert op de huidige crisis, op de vermeende krimp en demografische verschuivingen in delen van Nederland en op de door Brands geziene verschraling van het Twentse landschap. Ofschoon krimp in Twente geen echt item is, zijn het toch deze tendensen die invloed hebben op de ontwikkeling van de regio, waarbij wellicht de huidige crisis de grootste betekenis heeft. Een crisis die overigens ook te zien is in de vervlakking en eenvormigheid van de stads- en dorpsranden waar in de afgelopen decennia zonder enig onderscheid ontworpen en gebouwd is. ‘Je kunt niet meer zien waar je bent, Borne is hetzelfde als willekeurig welke andere stad of dorp. Diversiteit en variatie is er niet. Alleen in het centrum kun je soms zien dat je in een Twents dorp bent,’ aldus Brands. Toch ziet hij ook lichtpuntjes in kleine, vraaggerichte projecties waar anders dan voorheen nu eerst gevraagd wordt wat de klant wil in plaats van eerst te bouwen en dan niets meer te kiezen hebben.
In zijn planontwikkeling is Brands uitgegaan van de eer persoonlijke vraag: ‘Als ik over 15 jaar weer terug wil naar Twente om er te wonen, wat kan mij dan overtuigen?’ Wat staat Twente te wachten in de komende tijd? Volgens het CPB zal Twente in de komende jaren met 7.400 mensen groeien in 18.000 huishoudens (er is dus een sterke verdunning!). Het landschap in Twente bestaat uit eeuwenoude essen en kampen, uit verstilde maten en flieren en uit jonge heide- en broekontginningen. Deze gevarieerde morfologie is het DNA van Twente, maar die is de afgelopen 100 jaar danig onder druk komen te staan door de verstedelijking en door de intensivering, schaalvergroting en verbreding van de landbouw en veeteelt. Naast deze constatering ziet Brands ook wat er thans van Twente gevraagd wordt: mensen willen wonen in een lage dichtheid, stads- en dorpsranden concurreren met de binnenstad, gemeentelijke belangen krijgen prioriteit boven het collectief belang met als gevolg overschot in bedrijventerreinen, een voortzetting van ongewenste ontwikkelingen in het landelijk gebied en de Twentenaar die zich vooral verbonden voelt met zijn stad of dorp waar hij woont. En tenslotte is daar die crisis weer die nu alles op slot zet.
In die crisis ziet Brands een kans om na te denken en tot nieuwe oplossingen te komen. We moeten de aanbodmarkt veranderen in een vraagmarkt. Dat resulteert ook meteen in een langzame stedenbouw met organische ontwikkelingen van kleine projecties. De focus verschuift ook van stad naar platteland. De relatie van stad met platteland wordt veel vanzelfsprekender waardoor een regionaal noaberschap kan ontstaan. Dat zou kunnen leiden tot een regionaal bestuur dat een heel gebied bestuurt, vergelijkbaar met het Waterschap. In de ontwikkelvisie van ‘Buurtschap Twente’ zijn door Brands dan ook de volgende pijlers benoemd:
- |
Ontwikkel landschappelijke bedrijventerreinen (dat kan omdat gemeentegrenzen wegvallen) met bijvoorbeeld gestapelde coniferenkwekerijen van de alom aanwezige kwekerijen van Boomkamp en met gestapelde intensieve veeteelt en landbouw. |
- |
Ga over tot een gedifferentieerde landschapsontwikkeling. Laat het maten- en flierenlandschap met rust, laat in het essen- en kampenlandschappen kleine interventies toe en richt de aandacht op de relatief jonge heide- en broekontginningsgebieden voor wonen, werken en ontspannen. |
- |
Ontwikkel daar een nieuw Twents buurtlandschap met ruimte voor het maken van nieuwe buurtschappen waar je met elkaar kunt wonen maar toch buiten kunt wonen, maar óók met ruimte voor schaalvergrotingen in de landbouw en andere bedrijvigheid. |
- |
Sta alleen langzame stedenbouw toe in de steden en dorpen. |
Het beeld dat in ‘Buurtschap Twente’ zo ontstaat is dat van een gevarieerd en gedifferentieerd landschap met een tuin, een boomgaard, een koe. Een vergrote volkstuin. Daarin zal dan ook de échte tendens zichtbaar worden zoals Brands die ziet. Die van Owning naar Sharing, van Hebben naar Delen. Niet meer allemaal een auto, een schuur vol met nauwelijks gebruikt gereedschap, niet meer alleen voor jezelf koken. Maar uitwisselen, lenen en uitruilen. En dit gecombineerd met het langzame stedenbouw in de stad (en het afmaken van de rommelige dorps- en stadsranden). Een zogenaamd vereveningsfonds, waarin gelden stromen vanuit deze nieuwe ontwikkeling van de jonge heide- en broekontginningen, moet die binnenstedelijke activiteiten vlot trekken. Omdat zo de grote bouwers en vastgoedconcerns buiten beeld blijven, kan er tot 20 procent goedkoper worden gebouw en kan de locale economie gestimuleerd worden. Voor de nog bestaande, vaak grootschalige ontwikkellocaties ziet Brands als oplossing het opsplitsen daarvan in kleine Twentse plotmaten (van 50 x 70 meter) en die geleidelijk ontwikkelen. De wachtende kavels voor tijdelijk gebruik inzetten.
Brands heeft hiermee zijn plan ‘Buurtschap Twente’ toegelicht. Maar dat roept natuurlijk om meer verduidelijking en uitleg, om een kritische benadering en bevraging. Dat mag de zaal doen, maar eerst is het woord aan Berno Strootman (van Strootman Landschapsarchitecten uit Amsterdam). Strootman begint met complimenten en waardering voor de door Brands gehouden pleidooien voor onder meer de langzame stedenbouw, de omslag van aanbod naar vraag, de aandacht voor de bedrijventerreinen en het opheffen van gemeentelijke concurrentie. Toch waarschuwt hij voor een te snelle ontwikkeling waarbij mogelijk massaal gebouwd gaat worden in de jonge ontginningsgebieden. Hij wijst op het eerder door landschapsarchitecte Ivonne de Nood gemaakt plan Boerengoed en oppert dat het misschien goed is om op een kleine schaal te beginnen. ‘Onderzoek toonde aan dat de vraag naar landelijk wonen uiteindelijk lang niet zo groot is, het is een kleine markt,’ aldus Strootman. ‘Dit plan met grote keuzevrijheid is interessant, maar vraagt wel veel uithoudingsvermogen van de Twentenaar.’ Strootman wijst nog op een typische eigenschap van de Tukkers: ‘Het zijn kuubkopers; veel inhoud voor weinig geld. Wellicht ligt hier een taak voor architecten om met die gedachte een nieuwe cataloguswoning te ontwerpen.’ Tot zover Strootman. Dan nu de zaal!
Er wordt volop gereageerd. De veelheid aan vingers die omhoog schieten bij de vraag naar vragen, betekent dat het plan van Brands velen beroert. Centraal in alle reacties staat de vraag of het gebruik van het Twentse landschap niet teveel benadrukt wordt. Enerzijds blijkt dat uit de ‘zorg om de natuur’ en ‘wordt het buitengebied nu weer niet te vol en te druk’ en ‘wordt dit niet alleen een aantrekkelijke plek voor gepensioneerden zoals je zelf ook zegt als je over 15 jaar terug wilt komen naar je geboortegrond’ en ‘waar blijft dan de economische aanjager?’. Hans Hulshof, tot voor kort directeur van Nijhuis Bouw, verwoordt het zo: ‘Waarom kom je pas terug als je gepensioneerd bent? Punt is: hoe haal je het werk naar Twente?’ Brands geeft in zijn repliek aan dat hij het plan hard heeft neergezet om de discussie los te trekken (met effect dus...) maar dat de kern van zijn plan nog steeds is:
‘Als je het verder inpakken van de stadsranden niet wilt, dan moet je die nieuwe 18.000 huishoudens op een andere plek huisvesten. En door het landschap van het slot te halen kun je iets anders doen.’ Bovendien benadrukt Brands dat hij het landschap slechts beperkt inzet: ‘Het gaat alleen om de grotere, vlakke gebieden die als jonge heide- en broekontginningen zijn aangemerkt. De meest karakteristieke landschappen zoals de essen en de marken, de flieren en de maten, die blijven buiten beeld en krijgen juist daardoor een belangrijkere natuurhistorische belang.’
Van meer betekenis lijken de vragen die zowel Frank Kerckhaert (directeur van KISS- Kennis Instituut Stedelijke Samenleving) als Dirk Baalman (directeur Het Oversticht) stellen. Kerckhaert vindt het irreëel te denken dat er mensen zijn die naar de nieuwe buurtschappen willen trekken. Dit idee levert niets op, het verplaatst het idee.’ Baalman vraagt zich ook af wie die mensen zijn die straks daar moeten wonen. ‘Willen we uiteindelijk niet allemaal volgens de geldende norm leven en wonen?’ Brands ziet dat zijn plan wordt overgewaardeerd en vertelt geruststellend dat het maar een kleine groep mensen betreft. Bovendien, zegt hij: ‘Wat de boer niet kent, dat vreet hij niet,’ om daarmee aan te geven dat onbekendheid niet ongewenstheid betekent. Misschien is een diepte-interview in de dorpen een optie om erachter te komen wat er werkelijk aan woonwensen leeft, oppert Berno Strootman. In ieder geval is er algemeen goedkeuring om het project een kans te geven in een pilot. Brands: ‘Zo’n pilot is vaak een aanjager voor een nieuwe tendens. Kijk bijvoorbeeld hoe het plan Roombeek in Enschede veel vernieuwing in de stedenbouwkundige praktijk teweeg heeft gebracht.’ Wellicht dat ook de provincie, vanuit de betrokkenheid van landschapsontwikkeling, geïnteresseerd om in zo’n pilot te investeren. Sylvia Karres (zakelijk partner van Brands) breekt nog een lans voor het plan door aan te geven dat er in Nederland, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Scandinavische landen, zo weinig keuze is. De huidige crisis is volgens haar een mooi moment om meer woondifferentiatie te introduceren.
Hans van den Dobbelsteen, moderator en voorzitter van de programmaraad van Architectuurcentrum Twente, rondt de discussie af met de constatering dat er nog een flinke onderhuidse cultuurverschuiving nodig is. Daar moet dan wel een noodzaak voor zijn, maar die kan er wel eens door de crisis snel aankomen.
Van den Dobbelsteen begon deze boeiende bijeenkomst overigens met de opmerking dat er voorlopig een al of niet tijdelijke stop op de reeks Netwerkstad-plannen komt. Dat betekent ook dat de opponent van de ontwerper – in dit geval Berno Strootman – deze keer niet zoals gebruikelijk de uitnodiging krijgt om een volgend plan in de reeks te maken. Van den Dobbelsteen: ‘Nu we in een periode van twaalf jaar vijf plannen hebben laten maken, is er behoefte om die reeks eens tegen het licht te houden en te kijken of er wat terecht gekomen is van al die ideeën. Misschien dat we nu een opdracht moeten gaan geven om dat onderzoek uit te voeren.’
(De reeks Netwerkstad Twente is mede mogelijk geworden dankzij een belangrijke financiële bijdrage van de Kamer van Koophandel Oost-Nederland.)
door Tom de Vries