Presentatie: Evert Jan Krouwel
Deelnemers: 150 personen
Locatie: Brandweerkazerne, voorheen Gebouw 33, Lansinkesweg, Hengelo
Evert Jan Krouwel, namens Architectuurcentrum Twente Bij deze eerste bijeenkomst sinds de ramp in Enschede wordt stilgestaan bij de betrokkenheid van vrijwel alle inwoners van Twente hierbij. Het Architectuurcentrum heeft aangeboden alle mogelijke hand- en spandiensten te verrichten, zoals opnemen van schade aan gebouwen en adviseren over herstel. Ook heeft het bij het gemeentebestuur van Enschede aangedrongen op behoud, dan wel renovatie of herbouw in dezelfde vorm van de beeldbepalende woningbouw uit de twintiger jaren van architect De Wijs aan de Lasondersingel, en gevraagd om in het algemeen niet te snel en ondoordacht tot sloop van mogelijk beeldbepalende gebouwen over te gaan. Gepleit is om bij de herbouw van het gebied de ramp ook stedenbouwkundig in blijvende herinnering te brengen.
architect, Hengelo: nieuwe brandweerkazerne in historisch fabrieksgebouw Plaats van de bijeenkomst is toepasselijk het voormalige “gebouw 33” van het Stork complex, dat herbestemd is tot brandweerkazerne. De architect is bij het analyseren van de opdracht en de gegeven situatie tot synthese van de door de gemeente aangegeven drie keuzemogelijkheden gekomen, en heeft daardoor functioneel en historisch-cultureel optimaal resultaat geboekt. Dit heeft veel tijd gekost: opdrachtgever (gemeente Hengelo), gebruiker (de Brandweer), en de architect hebben alle in ruime mate openheid, flexibiliteit in gedachtevorming en geduld moeten opbrengen om hiertoe te komen. Ook met Stork is intensief overlegd over de infrastructuur; zo is het backbone van de terreinlogistiek, de fabrieksstraat, ook opgenomen in de circulatie voor de brandweer. Dit voorkwam tevens het verleggen van bundels grondkabels en –leidingen. Aanvankelijk was alleen de karakteristieke watertoren als monument te handhaven, maar gaandeweg bleek steeds meer van het gebouw (her)bruikbaar. Hoewel de kolomstructuur toeliet dat veel functies werden opgenomen, was de bouwkundige toestand van de gevels slecht door uitgesteld onderhoud en door goedkope verbouwingen. De constructie in de kop van de watertoren was door corrosie aangetast, maar door heldere toevoeging van nieuwe dragende onderdelen is deze ontlast en zo behouden. Het waterreservoir dient nu om snel blusauto’s te vullen, en als reserve voor drinkwater bij rampen. Het gehele skelet kenmerkte zich door mooie en robuuste detaillering - het vormde in het begin van de vorige eeuw een der eerste toepassingen van beton in de utiliteitsbouw. Duidelijk verschil tussen origineel en toegevoegd is gemaakt door hoekverdraaiing van nieuwe componenten, die zich verder onderscheiden door materiaal en kleur. Er is niet gestreefd naar contrast - het is zichtbaar, maar niet demonstratief. Vides geven zicht op de ruimtelijkheid van het gebouw, deze bevordert de overzichtelijkheid van de vele functies. Alleen de kantoorfuncties zijn thermisch geïsoleerd, het zijn aparte dozen, soms opgehangen aan de betonconstructies. Andere functies stelden minder hoge eisen en konden ook aan de hier en daar in de oorspronkelijke staat gebrachte buitenschil blijven. Het beeld wordt verder bepaald door slanke kozijnen van gerecycled aluminium kozijnen die de oorspronkelijke ongeïsoleerde stalen kozijnen vervangen. Oranje, geel en rood, in bescheiden mate toegepast, vormen een leidmotief voor de brandweer.
videopresentatie Een impressie van oude fabrieken in Twente, gemaakt door Jonathan den Breejen.
architect en onderzoeker: op ontdekkingsreis Er is veel waardevol industrieel erfgoed in Nederland, het is voor iemand die er oog voor heeft goed te vinden. Maar de voorraad slinkt snel, vooral door gebrek aan het vinden van nieuwe gebruiksmogelijkheden. Utiliteitsbouw, vooral uit oudere periodes, is meestal uitsluitend ontworpen op de onder te brengen functie, en daardoor eenzijdig in gebruiksmogelijkheden. Wil men het een nieuw leven schenken, dan is het eerder een zaak van onderzoek en analyse naar de mogelijkheden, dan van het maken van een geniaal ontwerp. De potenties van het gebouw (of van het skelet, of andere onderdelen) moeten zichtbaar gemaakt worden, zodat men weet welke mogelijkheden voor hergebruik er zijn. Niet dus eerst de onder te brengen functies bepalen, en dan kijken of die in het gebouw passen, maar andersom: het gebouw analyseren, kolomafstanden, vrije hoogtes, kwaliteit van onderdelen, e.d. in een model onderbrengen en dan pas nagaan of er een ruimtelijke behoefte is die in dat model past. Hetzelfde geldt voor de stedenbouwkundige inpassing: niet eerst een stedenbouwkundig plan, maar eerst de impact van het nieuwe geheel bepalen. Spreker heeft samen met Peter Nijhof bij uitgeverij Walburg Pers (Zutphen) hieraan een publicatie gewijd (Herbestemming industrieel erfgoed in Nederland), waarin bovendien een tachtig voorbeelden zijn opgenomen. Dit zijn lang niet altijd woningen…. Een aantal hiervan worden getoond en toegelicht: Polak & Schwartz in Naarden, Mercurius aan de Zaanoever (werd archeologisch depot), Stork Jaffa in Utrecht, Waterleidingcomplex Rotterdam, binnenhaven Etten-Leur (stedenbouwkundig uitgangspunt voor restauratie historisch interessante wijk), DRU Gendringen-Ulft. Altijd blijkt dat de ontwikkeling langdurig is, maar dat het resultaat loont voor alle betrokkenen.
architect: de Witte Dame in Eindhoven Een uitvoerige case-study van de vroegere lampenfabriek van Philips. Oorspronkelijke kern een werk van Beltman (!) uit 1909 met een vroege toepassing van een betonskelet, bijgenaamd de Sing-Sing, afgebroken in 1988. Het grootste deel (1921) werd tot 1973 voor productie gebruikt, daarna voor proefopstellingen en pilot-plants. In de negentiger jaren zou het geheel worden afgebroken, maar, mede om de stedenbouwkundige karakteristieke situatie aan de fabrieksstraat te bewaren, werd gepoogd het complex te behouden. De beeldend kunstenaar Bert Hermes nam het initiatief hiertoe, door een stichting op te richten waarin hij Wisse Dekker (oud-Philips topman), Jan Lucas (dir. Industriële academie) het hoofd ruimtelijke ordening Eindhoven en andere notabelen in het bestuur wist te krijgen. Hij ontwikkelde een concept voor diverse bestemmingen, en liet de ontwikkelingscombinatie IBC een prijsvraag uitschrijven. De gemeente gaf geld ter stimulering, en om er de bibliotheek in onder te brengen. Overige bestemmingen: Industriële Academie, een auditorium, kleine particuliere bedrijven. Bert Dirks werd de architect, en maakte een plan dat stedenbouwkundig met zichtlijnen ook recht deed aan de Philips lichttoren. Tijdens de uitvoering werden kunstwerken getoond (de opblaas-indiaan), maar ook kansen gemist, zoals bleek toen bij de restauratie van het warenhuis van Peutz in Heerlen separatiewandjes moesten worden gereconstrueerd, terwijl ze bij de Witte Dame net in de container waren verdwenen. Realisatie van de wederopstanding van de Witte Dame bleek een product van innovatie, synergie en doorzettingsvermogen.
historicus: Winterswijk, een never ending story ? De Tricotfabriek in Winterswijk was tot de zeventiger jaren met 1100 werknemers de grootste industrie in de regio. Sinds 1978 staan de gebouwen (Arend Beltman Sr, 1912) leeg, en in de negentiger jaren ontstond het idee hier het gemeentehuis van Winterswijk in te vestigen, in plaats van het vrij te maken voor supermarkten en weidewinkels. Aanvankelijk waren alle partijen enthousiast. De middenstand, die bedreigende concurrentie kon beletten, de gemeente om te bezuinigen, de bevolking die oog kreeg voor de waarde van het verleden. Van Dongen, geen specialist op dit glibberige terrein, werd als architect aangetrokken, maar zijn plan werd “te duur”. Het programma van eisen was immers opgerekt zonder dat daar extra middelen tegenover werden gesteld. De bestuurders zagen hergebruik niet meer zitten, de bevolking raakte verdeeld, roddel, ruzie en komende verkiezingen vertraagden elke ontwikkeling. Politieke flinkheid wilde alles slopen, de gemeente wenste geen contact met Monumentenzorg (het complex was intussen voorlopig beschermd op de monumentenlijst gezet), er kon geen discussie met reële argumenten meer worden gevoerd. Intussen werd de handweverij Meijerink, een der oudste industriegebouwtjes van ons land, gesloopt omdat welstand niet wist dat het op de monumentenlijst stond. Ook de gebouwen van de Tricotfabriek leden onder de leegstand. In het complex komen zowel delen met een vroeg betonskelet voor, als delen met een fijnmazig gietijzeren kolommenstelsel. De schoorsteen (1953) is een beeldmerk voor Winterswijk. De gang van zaken is teleurstellend. In Gronau is een dergelijk complex “die Weisse Dame” (!) van Arend Beltman uit 1916 volledig beschermd, hoewel er nog geen bestemming voor is gevonden. Velen weten de prijs, weinigen de waarde, is helaas in Winterswijk ook van toepassing.
Op basis van de volgende stellingen werd de discussie geopend:
• Fabriekscomplexen in binnenstedelijke gebieden moeten bij voorkeur een recreatieve parkfunctie krijgen
• Herbestemming c.q. aanpassing is ondergeschikt aan gedefinieerde cultuurhistorische kwaliteiten van een object
• Van restauratie kan pas sprake zijn nadat over herbestemming van een object is beslist. Na een vraag uit het publiek of de brandweer wel kon uitrukken als en zoveel bomen en kolommen in de weg stonden, werd door Ton Kamp het spanningsveld tussen kwaliteit en kwantiteit aan de orde gesteld. Ed Schulte stelde dat met pronkstukken economisch meestal weinig valt te doen, met gemiddelde kwaliteit kan rendement uit een plan worden gehaald; zorg dus dat er een totaalplan wordt gemaakt, waarin architectonisch/historische hoogtepunten worden gered dank zij de opbrengst van het kwantitatieve. Harry Abels vroeg zich af hoe voldoende financiële mogelijkheden konden worden geschapen, vooral wanneer eigenaar en gemeente verschillende belangen nastreven Ed Schulte stelde dat het een zaak van lange termijn is, en dat de politiek helaas op de kortere termijn van de vierjarige cyclus denkt. Door tijdgebrek kon de discussie niet meer aan alle aangeroerde.