De uitslag van de publieksenquête ziet er als volgt uit:
1ste plaats
City Haven complex te Almelo
architect: Karel Nieuwland , Karel Nieuwlandarchitecten, Voorburg
2de plaats
Quatre Mains te Enschede
architect: Hans Glimmerveen, Op ten Noort-Blijdenstein architecten en ingenieurs, Utrecht
3de plaats
Finlandia te Almelo
architecten: Henk Gersen, Harry Klunder, Paul Wolters, IAA architecten Almelo
Graag wil ik mijn waardering uitspreken dat het Architectuurcentrum Twente mij heeft willen uitnodigen om als man uit het publiek te mogen spreken. Sterk van de organisatie vind ik dat mij is gevraagd op deze dag een tegengeluid met een licht satirische tint te houden. Omdat ik u hoogacht wil mijn toespraak zijn:
Rede tot de goden van de Olympus.
Kent u ze, de beroemde dichtregels uit een sonnet van Willem Kloos:
Ik ben een god…
in het diepst van mijn gedachten…
en zit in’t binnenst
van mijn ziel ten troon
Ik kan het niet helpen, maar ik vind het zo’n mooie regel, zo toepasselijk op architecten, zeker wanneer we bij hen ook aan kunst denken, niet dan???
Honderdvijfentwintig jaar oud is deze regel en stammend uit een tijd waarin het woord Schoonheid nog met een hoofdletter geschreven werd: “O Schoonheid, Gij, wier naam geheiligd zij…” . Kloos en de zijnen vonden dat Kunst de allerindividueelste expressie was van de allerindividueelste emotie was. Toe maar, denk je dan, als nuchtere Twentenaar, zoveel jaren later. Is architectuur dan kunst?
Hoe het ook zij, u bent het vast met mij eens dat het een regelrechte ramp moet zijn om te wonen in huizen die niet meer zijn dan de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Jan Schaefer zei het iets proletarischer: In gelul kun je niet wonen.
Ik wou het vandaag met u hebben over scheppen, bouwen en wonen. Over de ziel van de bouwheer. En de ziel van de woning. Maar ook over de ziel van de opdrachtgever, vaak een leek. De architect als schepper en als god. Afijn, ik zal u misschien kriebelen met wat vergelijkingen uit de mythologie maar ook met kritische geluiden uit de praktijk. Als wij elkaar alleen maar gelijk gaan geven, schieten we immers niks op?
Goed. Toen mij gevraagd werd om eens mijn licht te laten schijnen over de architectuur van het nu, kwam er een tweede beeld bij me op. Ik keek naar mezelf, hoe ik in de afgelopen jaren hoorde en zag wat architecten creëren en willen creëren. Ik voelde me als de clown die op bezoek is in een stad en ziet dat er brand is in de stad. Hij probeert mensen te vertellen dat de stad brandt, maar de mensen vinden hem zo grappig, dat zij steeds harder lachen. En de stad maar branden. Ze horen je wel, maar doen ze er iets mee.
Toch zegt meester Vitruvius, u aller leermeester: Welnu, het werk zal tot een goed einde gebracht worden als de bouwheer er zich voor openstelt om zowel van werklui als van leken goede raad aan te nemen. En de grote Renzo Piano zegt het niet anders tijdens lezingen, workshops en in artikelen: Architecten zijn dienstverleners voor de gemeenschap.
Wat komt daar nou in de praktijk van terecht?
Maak je een rondgang langs mensen uit de bouwwereld en vraag je waar ze het eerst aan denken bij architecten dan hoor je van alles. Mag ik er een paar noemen:
• Het bint een stel eig’nwieze donders.
• Als er iets misgaat in de woning zijn zij nooit schuldig. Ze hebben altijd een verhaal.
Twee uitspraken die aangeven dat samenwerking met architecten niet altijd gemakkelijk is.
Misschien dan nog eentje, van mezelf. We werden geconfronteerd met een ontwerp voor een gebouwencomplex waarvan mij de rillingen over de rug liepen. Ik vond het afschuwelijk. Het was uiterst problematisch, want opnieuw beginnen zou veel geld gaan kosten.
Uiteindelijk werd besloten met de architect te gaan praten. Als de meest gepijnigde was het mij vergund mijn verdriet uit te spreken tegenover de schepper. Nog als de dag van vandaag herinner ik me dat mijn eerste zin wel heel verschrikkelijk geklonken moet hebben:
• ik vind het een afschuwelijk ontwerp, daar kan ik bij de kopers en huurders niet mee aankomen.
Het was zo vloeken tegen deze godenzoon dat een van de opdrachtgevers zich genoodzaakt zag de pijn te verzachten en zei - zijn ogen strak gericht op de maquette die hij op tafel voor zich heen en weer draaide:
• Maar zo erg is het toch niet?
Hoort u het: zo erg is het toch niet
U allen die toch een beetje het gevoel hebt dat u een god bent in het diepst van uw gedachten, U wordt wel een heel gewoon mens als u genoegen neemt met de uitspraak van een leek zo erg is het toch niet. Dat moet je als godenzoon of -dochter door je ziel snijden.
Laat mij dan nu een beetje verder spreken als de clown, die ook iets triestigs heeft, maar toch de hoop heeft dat de stad nog te redden is.
Goden - en u bent goden, godinnen - weten toch iets van het zielenleven. Nu dan, een woning hoort een ziel te hebben, bezield te zijn, anders is het niet meer dan een hokje van vier muren. De echte schepper geeft woningen ook een ziel. Wij leken zeggen: Dat gebouw “die woning hééft wat, of: dat gebouw hééft niets”. Conclusie: als er een ziel in de woning zit, de woning met bezieling ontworpen is, het gebouw iets heeft, dan mag klinken: Ik ben een god in het diepst van mijn gedachten.
Tijdens de vakantie hebben we in Italië een architect ontmoet. Dat was waarlijk een godenzoon. Hij was op 30-jarige leeftijd in dienst gekomen van graaf Gian Giorgo Trissino, hij heette Andrea di Pietro. Zijn beschermheer besefte dat Di Pietro een god was in het diepst van zijn gedachten en noemde hem naar een Griekse godin, Pallas Athene, de godin van de wijsheid. Palladio werd zijn naam. Deze architect wás een wijze godenzoon, want hij leerde in de geest van Vitruvius eerst metselen. Maestro Palladio is aanwezig in prachtige gebouwen. Hijzelf is al lang vertrokken –hij rust nu op de Olympus- maar zijn ziel is nog aanwezig in zijn scheppingen in Vicenza en Padua, in Venetië en Mestre en andere kleine oorden in Noord-Italië. Deze architect was en is een god in het diepst van zijn gedachten.
Goed, wij blijven uitgaan van de gedachte dat architecten uitstralen dat zij een god zijn in het diepst van hun gedachten. Maar wie iets van de godenwereld afweet, weet ook dat je er rare snuiters onder hebt. De ene god of godin nog boeiender dan de andere. Zij die de Griekse mythologie gelezen hebben of de Ilias en de Odyssee van Homerus, weten dat die goden ook allemaal hun streken horen te hebben. Het maakt ze ook heel aardig. Een paar voorbeelden om in de spotlichten te zetten. Ik heb maar eens een typologietje van architecten gemaakt, met uw welnemen een beetje in de stijl van de goden:
• Je hebt bouwheren als de god Zeus, die al lang in het vak zitten, nog echte bouwheren, van die statige, het vak nog geleerd van andere, echte bouwheren. Of u tot die minzame hoort is aan u zelf om te beoordelen.Heb kritiek op hun werk en je ziet op hun minzame gezicht: daar heb je er weer een die denkt verstand van architectuur te hebben. Het staat op hun gezicht te lezen. Ga je met hen over de steigers dan ben je naast hem net een misdienaartje. Een voorbeeld van dit soort goddelijke minzaamheid trof ik ooit aan bij een architect op de steigers die door een gat in de muur een metselaar aan het werk zag en zei: metselaar ik kan u zien. Het duurde even voordat het poepnuchtere antwoord van de metselaar kwam: ik oe ok wa. Die minzame goddelijke glimlach toen naar die metselaar van hem die een god is in het diepst van zijn gedachten.
• Zo heb je bouwheren die eruit zien alsof ze het zeer goed hebben bij Dionysos, vriendelijke beren zijn het; goedlachs, vaak met een stralende glimlach; ze scheppen mooie warme gebouwen met zuidelijke tinten. Je voelt je helemaal welkom aan hun tafel van nectar en ambrozijn; maar kom ze niet aan hun ontwerp of toornige blikken gaan je dodelijk treffen. Ze krijgen een slechte dronk over zich: Want ze zijn een god in het diepst van hun gedachten.
• Dan heb je architecten als Aiolos, god van de winden, met wapperende manen, kunnen het niet laten mensen plekken te bezorgen waar je wegwaait. Aan alle kanten zorgen ze dat het tocht. Geen balkon of plein is veilig voor hen, als er maar ruimte is. Het partijprogram van de bouwkunde schrijft het voor in zijn eigen klompenmakersjargon: “Architecten moeten “ruimte” maken, hun ontwerp moet “helder”zijn, ze streven naar “een optimum van schaal en maat” En vraag je dan of het misschien anders kan - want het is niet zo prettig omgeven te worden door winden, het werkt op je blaas - dan krijg je de verbaasde en gekwelde blik: is het niet mooi dan? Ook hier: Ik ben een god tot in het diepst van mijn gedachten.
• Je hebt ook architecten, die lijken op wat veel goden en godinnen van de Olympus doen; her en der productief zijn en nakomelingschap op de wereld zetten. Even een vluggertje. Het ei wordt gelegd, het huisje getekend, en weg zijn ze weer. Dat zijn de hele erge. Ik als clown denk dan: dit is een grap, en dan ontdek ik dat het geen grap is. Je kunt roepen wat je wilt maar die goden zijn al weer weg voor het volgende vluggertje. Dan denk je, daar was er weer een die van zichzelf vond: ik ben een god in het diepst van mijn gedachten.
• Vanwege mijn belangstelling voor u als scheppende goden dwaal ik wel eens door Twentse stadjes, dorpen en steden, ¬ want ook daar hebben er af en toe goden rondgelopen. Ja, beste toehoorders, ook in Twente hebben er godenzonen en dochters rondgedwaald. Borne, Delden, Almelo, Oldenzaal, Ootmarsum, Denekamp en ja ook Enschede de stad waar ik al vanaf 1971 werk.
• Kan ik ook die scheppende goden vinden als ik langs de 4500 woningen van mijn eigen corporatie loop. Gewoon in Enschede? Zouden daar ook echte goden hun ziel achtergelaten hebben? Er zijn woningen gebouwd door bouwheren, die 70 à 80 jaar na de bouw nog de ziel uitstralen van de architecten, die zich allang gevoegd hebben bij Palladio. God hebbe hun ziel. Simpele woningen, toen goed in het ontwerp en in al hun soberheid ook mooi in de gevel. Mensen staan er ook nu nog voor in de rij, want het is er bijna een eeuw na de bouw nog goed om te wonen. Het zijn maar gewone mensen die iets moeten voelen van wat architectuur is, natuurlijk, het zijn geen goden. Maar met hen en godenzoon Palladio zouden we kunnen zeggen: salve ..bouwheer van het Hogeland, salve…. bouwheer van ‘t Zwik, salve….bouwheer van de Laares en ook andere architecten die voor de mensen mooie en functionele woningen gebouwd hebben.
Ik heb vraag, die al heel lang op mijn lippen brandt:
Is het aanvaarden van kritiek moeilijk voor architecten?
In gesprekken met hen geven ze je toch iedere keer weer het gevoel dat ze kunstenaar zijn. Als u niet meer bent, dan dat zeg ik: Akkoord!!! Het grote kenmerk van kunstenaars is echter dat ze geen behoefte hebben om te luisteren en verrekte eigenwijs zijn.
Als u dat wilt, bedenk dan dat u ook het risico moet lopen dat u een groot deel van uw leven alleen maar droog brood te eten hebt en ergens in een schooltje een klaslokaaltje hebt als atelier. Dat u in uw atelier de ontwerpen van woningen in groten getale onverkoopbaar tegen de muur hebt staan, in de hoop dat uw kunstwerk ooit voor een paar euro’s verkocht kan worden. Ik weet niet of er hier veel droog broodeters zijn.
Is het juist niet een van de belangrijkste kenmerken van een architect dat hij kunstenaar en luisteraar en dienaar is? Hij is niet alleen de luisteraar van technische opdrachten, maar ook de hoorder en de dienaar, van het woongevoel en woonverlangen van de mensen. In deze tijd hoort een architect niet alleen kunstenaar te zijn.
Zeg alleen niet te snel van u zelf dat u goed kunt luisteren. Dat weet u pas als de ander zegt dat u hem of haar begrepen hebt, als mensen u laten weten dat u in beeld gebracht hebt, wat zij bedoelen. Dan bent u een God in diepst van uw gedachten.
Misschien is het mij tenslotte nog vergund om namens mijn bewoners enkele laatste brandende vragen te stellen over merkwaardigheden in en aan woningen. Een woning is er om het leven zo prettig en veilig mogelijk te kunnen beleven. Vindt u ook niet? Dan heb ze nog een paar vragen voor aan u.
• Ik zie de laatste tijd nogal eens appartementen die getekend worden met één slaapkamer. Moet ik daar nu uit concluderen dat er onder de architecten geen opa’s en vooral geen oma’s zijn? Waar moeten zij met hun kleinkind naar toe? Iedere oma wil een tweede slaapkamer voor als de kinderen overkomen. Nederland heeft zijn mensen verstrooid over het land, begrijpt u; het is prettig als je in Limburg woont, en je wilt bij je ouders met de kinderen overnachten, dat je niet in de woonkamer hoeft te kamperen. Kinderen vinden het zo leuk om bij oma te logeren. Hebt u dat nou nooit gehoord? Of hebt u nooit met uw eigen kinderen bij oma willen overnachten in een appartement met één slaapkamer?
• Wat vindt u van prachtige glazen liftschachten die in de zomer meer dan 50º heet worden?
• Wat vindt u van luifels die bij regen een prachtige waterval vormen tegen de muur of over je hoofd?
• Wat vindt u van woonkamers waar geen muur te vinden is waar je iets tegenaan kunt zetten?
• Wat vindt u van grote badkamers waar mensen graag een badmeubel inzetten, maar de indeling zo slordig is dat het onmogelijk is zonder grote brekerijen?
• Wat vindt u van verwarmingsbuizen in vloeren van bergingen waar mensen normaal hun voorraden voedsel plaatsen maar waar door de hitte elk koekje, elke pasta steenhard wordt?
• Wat vindt u van vensters waar je precies op ooghoogte een balk voor je ogen hebt zitten? Wat vindt u van kozijnen die zo hoog zitten dat mensen alleen staand naar buiten kunnen kijken?
• Wat vindt u van appartementengebouwen zonder scootmobielplaatsen?
Is woningen ontwerpen na zoveel eeuwen nog steeds zo moeilijk? Het moet haast wel! Als leek moet ik u geloven. Als u als godenzonen en godendochters maar bij alle prachtige, wonderschone ontwerpen één antwoord nooit, nooit, nooit meer geeft bij een fout ontwerp dat al in uitvoering is: Dat had de aannemer moeten zien.
Dat is waarachtig geen goddelijk antwoord, maar een zwaktebod.
Salve, aan alle architecten hier aanwezig, ik groet u en wens u veel succes met uw godenwerk.