Inleiders:
- Arno van der Mark, DRFTWD Amsterdam
- Peter de Ruyter, bureau Alle Hosper, Haarlem
- Christ Jan van Rooij, OKRA landschapsarchitecten, Utrecht
- Ruurd Gietema, Kees Christiaanse Architecte & Planners, Rotterdam confrontanten:
- Dick Buursink, wethouder gemeente Enschede
- Els Blaak-Schuitevoerder, burgemeester gemeente Diepenheim
- Albert Schimmelpenninck, rentmeester Twickel, Delden
- Martin F. Kamperman, gedeputeeerde RO provincie Overijssel
Discussie: Nico Gerzee, wnd. burgemeester van Holten
Bezoekers: ca. 60 personen
Locatie: Kunstvereniging Diepenheim, Grotestraat 17 te Diepenheim
De heer Gerzee, wnd. burgemeester van Holten heet eenieder welkom op deze studiemiddag. Vooral ook die belangstellenden die op de open oproep hebben gereageerd. Het is belangrijk open met elkaar om te gaan en te discussiëren. Het behoud van het (Twentse) landschap is belangrijk en vormt een gezamenlijke opgave. Er wordt veel gebouwd zowel in steden als in de dorpen. Behoud van identiteit is dan belangrijk, naast de het behoud van de karakteristieke kenmerken van het landschap. Er kan op verschillende manieren worden gekeken naar vraagstukken van bijvoorbeeld vormgeving of mobiliteit en invalshoeken zoals sociale cohesie. Wenst eenieder een vruchtbare discussie in een van de volgende werksessies: 1 Naar een nieuw maaiveld 2 Ruimtelijke Mise en Scène 3 Het nieuwe Boswonen 4 De verzoening van Stad en Landschap. De terugkoppeling uit de werksessies levert op hoofdlijnen de volgende stof tot discussie op:
De aanpak “Naar een nieuw maaiveld” laat zich kort samengevat als volgt schetsen:
• het traditionele aanpakproces is voor verandering vatbaar; dat vereist het loskomen van tradities en het verlaten van vaste kaders.
• Aanpak dien geënt te zijn op elementen van flexibiliteit en dynamiek.
• Creativiteit wordt meer geprikkeld.
• Er ontstaat meer fascinatie voor het werk en de ontwerpwijze.
• De aanpak zet aan tot een leerproces Vervolgens werd ter discussie gesteld dat:
• bewoners het ontwerp maar moeten accepteren; intensieve gebiedsanalyse nodig is en dat het ontwerpbureau daartoe met ontwerpvoorwaarden komt.
• Er vrees bestaat voor een ongunstige kosten/baten analyse, c.q. hoge kosten.
• Onduidelijkheid ontstaat over de verantwoordelijkheid voor de publieke ruimte.
• De sociale component niet eenduidig is, met name de individualisering versus collectieve elementen. De plenaire discussie leidt tot de constatering dat het aanbod van stedenbouwkundige plannen erg enkelvoudig is. Dat zou moeten veranderen. Ten aanzien van de sociale component wordt opgemerkt dat dit onvoldoende is aangeduid. Betekent individualisering bijvoorbeeld een “hekwerk om een woongebied”? Discussie vindt plaats over de vraag of de markt de rol van bewoners wel voldoende oppakt. Dat zou kunnen leiden tot andere omgevingen en dienovereenkomstig ook stedenbouwkundige plannen.
De aanpak volgens “Ruimtelijke Mis en Scène” laat zich aan de hand van een 3-tal praktijk voorbeelden kort samengevat als volgt schetsen:
• Om kansen te benutten is een “rode draad” te onderscheiden op 3 elementen:
- als “onderlegger” een typologische karakteristiek te hanteren.
- combineren en win/win situaties tot stand brengen door dorpsontwikkeling en natuurontwikkeling.
- grensoverschrijding, met name gemeenschappelijke bedrijfsterrein ontwikkeling.
• Dit kan leiden tot een strategie waarbij de aanpak zich kenmerkt als: - toevoeging overeenkomstig de schaal van het landschap, met daarbij de keuze voor juiste “maat” voor dorpsuitbreiding. (voorbeeld Stompetoren / Schermer) - Gebruik maken van het karakteristieke (“de leegte”) van het landschap en het aanhechten van dorpsuitbreiding aan het bestaande dorp en aan het landschap door middel van groene “lopers” naar het dorp en groene “vizieren” vanuit het dorp naar het landschap. (voorbeeld Wirdum, Friesland) - totaalvisie op basis van de specifieke identiteit van het landschap en dit laatste te identificeren door het gebruik maken van “zogenaamde mental maps” . (voorbeeld Diepenheim, Twente). Ter discussie werd gesteld dat:
• het lastig is voldoende politiek draagvlak te genereren voor lange termijn structuurvisie en daaraan ook vast te houden.
• Een goede inventarisatie en analyse als vanzelf de karakteristiek voor ontwikkeling oplevert.
• Dorpen karakteristiek en markant zijn en “dorp” moeten blijven.
• Wonen ook in hoogbouwelementen in dorpen mogelijk is (vb. oude fabrieksgebouwen).
• Meer aandacht voor mix van wonen en werken en afstemming daartussen nodig is.
• Ontwikkelingen vaak stranden op milieu- eisen.
• Kleinschaligheid terugbrengen. De plenaire discussie leidt tot de conclusie dat ook hoogbouw in dorpen moet kunnen. Grootschalige winkelvestigingen (supermarchés en factory-outlets) echter uitdrukkelijk niet. Door te kiezen voor verschillende dichtheden is het mogelijk te verbijzonderen en uit te stijgen boven de middelmaat. Het voortschrijdende ruimtebeslag vergt een principiële discussie; vraag is hoe krijg je hierin de politiek mee? Ook projectontwikkelaars hebben een grote vinger in de pap. Grote steden zouden nog meer kunnen inbreiden en bestaande capaciteit benutten ook de zogenaamde groene gordels om de steden.
De aanpak volgens “het nieuwe Boswonen” laat zich samengevat als volgt schetsen:
• Boswonen is ook mogelijk in grote dichtheden. Voorwaarden: - onverstoord. - kleine openingen. - grote gangen. - boven ’t bos.
• Dichtheden kunnen sterk variëren: - 6 won/ha – 12/24 won/ha door “clusteren” – 24/40 won/ha door “blokken” – 35/70 won/ha (voorbeeld Breda: bomenwijk)
• Bij grotere clustering uitzichten, uitzichten regisseren; parkeren ondergronds of “gestrooid” Ter discussie werd gesteld dat:
• we wel of geen Centre Parcs © achtig wonen willen?
• Dichtheden variëren van 10 < x < 70 woningen/ha • Mate van instemming afhankelijk van gehanteerde dichtheden
• Niet in bestaand bos
• Toegankelijk voor eenieder
• Sprake moet zijn van “echt” bos of park-achtig?
• Sprake moet zijn van artificieel bos of decor?
• Realisering alleen bij de grotere steden in de rede ligt
• Het lang niet zeker is dat we wel in een bos willen wonen; duidelijke voorkeur voor half-open (Twents) landschap
• Hoe gaan we om met “inplanten” bestaande wijken
• Het de vraag is of het qua prijscategorie wel realistisch is
• Het de vraag is hoe je het aanlegt. De plenaire discussie leidt tot de constatering dat boswonen mogelijk een alternatief biedt voor de “m3 voor m3” regeling biedt in ontginningslandschappen. Mogelijk als alternatieve “groene schimmel”. Nadeel is groeitijd van 30 jaar: “boompje groot – plantertje dood”. Is concept van boswonen hanteerbaar voor de noodzakelijke transformatie in naoorlogse wijken? Realisatiekans lijkt vooralsnog gering. Alternatief is wellicht Twentse landgoederen. Bouwen in het bos kan mogelijk dienen als buffer voor stedelijke uitbreidingen. Voorwaarden schijnen in elk geval te zijn: - toepasbaar in situatie met minder landschappelijke waarden. - toepasbaar in “verrommeld” gebied stadsrand. - niet in bestaand bos; bodemgesteldheid is beperkend. - eigenaar moet partij zijn die duurzaamheid voorop stelt. - koppelen van organisatie landgoederen (pacht + beheer etc.) aan boswonen-concept.
De aanpak “Verzoening van Stad en Landschap” laat zich samengevat als volgt schetsen: Trends in de samenleving ( consumptie, recreatie, individualisme, amusement) leveren niet een stad met blijvende waarde. Stedenbouw vooraf kan daarom worden gezien als groeimodel Stedenbouw achteraf als participatiemodel Het maken van een groeiplan dat in de tijd meegroeit is in feite gelijk aan de wijze van organiseren Ter discussie werd gesteld dat:
• bij de haalbaarheid vragen kunnen worden gesteld
• vragen blijven omtrent draagvlak voorzieningen
• vragen omtrent beheer / blijvendheid
• past dit wel in Twente?
• wonen niet als enige functie
• meer kwaliteit met participatie achteraf kan ook kleinschalig
• Inspiratie: - participatiemodel - mensen “meenemen” - informatie, proces, begeleiden - klein beginnen De plenaire discussie leidt tot de constatering dat er nog steeds gevaar dreigt van oprukkende stad richting platteland. Essentieel is de vraag: hoe gaan we met ruimte om? Zo goed mogelijk inpassen / inbreiden. Betekent dat maatschappelijk vragen niet vertalen in ontwerp? Het “poldermodel" staat voor: - gezamenlijk visie ontwikkelen - goed inzicht bieden in processen - HSL als voorbeeld hoe het niet moet Schaal van een dorp leent zich goed voor dergelijke aanpak. Belangrijk is betrokkenheid organiseren. Overigens kan ook op het niveau van stedelijk netwerk voor dergelijke aanpak worden geopteerd. Het gaat dan om een veel groter gebied waarbinnen integraal keuzes worden gemaakt. Grote steden zijn bezig deze uitdaging in het kader van concept “netwerkstad” uit de 5e Nota RO, op te pakken. Is dat ook voor platteland werkbaar?